1648Grafstenen.jpg

akteOp 13 januari in het jaar 1392 komen er in het huis van Dirc van den Rijn, de commandeur van Rhenen (hij is de leidinggevende in de Commanderij van de Duitse Orde), een aantal burgers van de stad Rhenen bijeen om het Cuneragilde op te richten. De stichtingsakte is aan de grote stadsbrand van 1400 ontsnapt en wordt bewaard in Gemeentemuseum het Rondeel.
Het gilde uit 1392 bestond uit 32 broeders en 16 'susteren'. Men kwam overeen om gezamenlijk op dinsdag de vesper te zingen en op elke woensdagochtend een misse van 'Sunte Kuneren'.
Men mocht alleen verstek laten gaan als men buiten de stad verplichtingen had. Elk jaar kwam men op de kermisdag (12 juni) bijeen om zo nodig nieuwe gildemeesters te kiezen en ook met het doel om niet te 'ontbroederen'. We mogen dit gilde dus ook wel een broederschap noemen.
Nieuwe leden konden zich aansluiten door 2 pond was (om kaarsen van te maken) aan het gilde te schenken en door iedere gildemeester een paar 'hanschen' (handschoenen) te geven. Maar niet aan de priesters, de schoolmeester en de koster. De schoolmeester maakte dus ook deel uit van het gilde.
Ieder kon niet zomaar lid worden: de gildemeesters voerden een screening uit: overspelige types bijv. kwamen er niet in. Er werd ook op gelet 'wat voor neringhe hi doet', dus waar men de kost mee verdiende.


Die twee pond was werd gebruikt om kaarsen van te maken en deze te branden tijdens de vespers en de missen. Maar het gilde had ook een sociale functie: als er een arm mens stierf, in het gasthuis of elders, en als die zo arm was dat men geen kaarsen voor bij de dodenwake kon bekostigen, dan verstrekte het Cuneragilde de kaarsen 'om Gods wil én om Sinte Kuneren wil'. Men bleef levenslang lid, maar als je uit het gilde wilde, dan kon men de aangegane verplichting weer met 2 pond was afkopen.
Leverde het ook nog wat op voor de deelnemers aan de vespers en missen?
Welnu, ieder die deze bijeenkomsten bijwoonde en mede in stand hield, in woorden of in daden, die verkreeg een aflaat van 40 dagen. Deze aflaten waren ingesteld door de bisschop van Utrecht: Floris van Wevelichoven en er worden in de akte ook nog andere bisschoppen genoemd.

En dan nog de compensatie voor de klokmeester, dus de luider van de klokken, een functie die tegenwoordig door de koster wordt uitgeoefend. Voor zijn aanwezigheid en aandeel in de diensten ontving hij twee 'wit', maar dan moest hij wel 3 assistenten meebrengen en in zijn 'koorkleed' - zeg maar in zijn goeie goed - verschijnen.
Twee wit. Daarbij denk je in eerste instantie aan je bestelling bij de bakker. Maar hier wordt waarschijnlijk een witpenning
bedoeld, dat is een zilveren muntje ter waarde van een halve stuiver. Dus twee wit is een stuiver.
In tegenstelling tot heden was dat toen een redelijk bedrag.