Rampen en geweld
De strategische ligging in de meest zuidoostelijke hoek van het bisdom Utrecht levert stad en kerk de nodige oorlogshandelingen op. In 1499 wordt de stad onder de voet gelopen door de Grote Garde: het huurlingenleger van de hertog van Kleef. De stad wordt geplunderd en deels in brand gestoken. Het bijzondere van deze gebeurtenis is dat we er – als het ware – een middeleeuws ooggetuigenverslag van hebben in de vorm van een fors schilderij.
De anonieme kunstenaar toont ons hier ook het mirakel waardoor de vijand de aftocht blaast: een huurling raakt op wonderbaarlijke wijze (uiteraard toegeschreven aan St Cunera) bedolven onder een grafzerk in de Cunerakerk waar hij de kerkschatten aan het plunderen was Ook voor natuurgeweld blijft men niet gespaard.
In augustus 1897 brandt de toren ten gevolge van blikseminslag volledig uit, maar het kerkgebouw loopt relatief weinig schade op.
De befaamde architect Petrus J. H. Cuypers (1827–1921) uit Roermond wordt naar Rhenen gehaald om de restauratie te leiden. Deze zeer bevlogen bewonderaar van gotiek herstelt de toren op voortvarende wijze. Met een versterkt (neo)gotisch uiterlijk komt de toren uit de steigers. Na de brand van het kerkendak en de instorting van een pijler wordt het kerkgebouw in de late dertiger jaren grondig gerestaureerd. Bij de slag om de Grebbeberg in de meidagen van 1940 wordt vrijwel het gehele stadscentrum verwoest, maar de schade aan kerk en toren blijft zeer beperkt en in de oorlogsjaren wordt er ‘gewoon’ verder gerestaureerd. De grootste aanslag op het voortbestaan volgt bij het bombardement van 24 april 1945. Bommenwerpers van de (engelse) Royal Air Force vallen de toren aan in de veronderstelling dat er nog een Duitse uitkijkpost in de toren zit. Drie voltreffers op de toren, gevolgd door restauratieperikelen houden ‘de Cunera’ tot 1975 in de steigers.
De anonieme kunstenaar toont ons hier ook het mirakel waardoor de vijand de aftocht blaast: een huurling raakt op wonderbaarlijke wijze (uiteraard toegeschreven aan St Cunera) bedolven onder een grafzerk in de Cunerakerk waar hij de kerkschatten aan het plunderen was Ook voor natuurgeweld blijft men niet gespaard.
In augustus 1897 brandt de toren ten gevolge van blikseminslag volledig uit, maar het kerkgebouw loopt relatief weinig schade op.
De befaamde architect Petrus J. H. Cuypers (1827–1921) uit Roermond wordt naar Rhenen gehaald om de restauratie te leiden. Deze zeer bevlogen bewonderaar van gotiek herstelt de toren op voortvarende wijze. Met een versterkt (neo)gotisch uiterlijk komt de toren uit de steigers. Na de brand van het kerkendak en de instorting van een pijler wordt het kerkgebouw in de late dertiger jaren grondig gerestaureerd. Bij de slag om de Grebbeberg in de meidagen van 1940 wordt vrijwel het gehele stadscentrum verwoest, maar de schade aan kerk en toren blijft zeer beperkt en in de oorlogsjaren wordt er ‘gewoon’ verder gerestaureerd. De grootste aanslag op het voortbestaan volgt bij het bombardement van 24 april 1945. Bommenwerpers van de (engelse) Royal Air Force vallen de toren aan in de veronderstelling dat er nog een Duitse uitkijkpost in de toren zit. Drie voltreffers op de toren, gevolgd door restauratieperikelen houden ‘de Cunera’ tot 1975 in de steigers.