In Brabant echter doet men een geslaagde poging om de devotie rond Cunera te stimuleren. De Norbertijnen van de abdij van Berne hadden een nieuwe abdij betrokken in Heeswijk en zij zien in 1842 kans om in Rome een nieuwe aflaat voor de verering van Cunera te verkrijgen. Daardoor komt er een nieuwe stroom van bedevaarten op gang en als er dan twee jaar later ook nog eens een besmettelijke longziekte onder het vee uitbreekt dan wordt de oude beschermende invloed van Cunera opnieuw aangewend om het kwaad te keren. De boeren uit de omgeving trekken massaal naar Heeswijk om brood en ook water te laten aanraken met de reliek van Cunera. Thuis wordt dit water en brood door het veevoer gemengd om het vee tegen het dreigend onheil te beschermen. Deze wijding van brood en water heeft lang standgehouden. Traditioneel vond dit gebruik plaats op de zondag voor St Jan (24 juni) en op de zondag daarna. Zo’n periode van zondag t/m zondag (dus 8 dagen) noemt men een octaaf. Tijdens de middeleeuwen omvatte de jaarlijkse viering van de heiligverklaring in Rhenen ook 8 dagen. In 1890 verschijnt er zelfs een boekje over Cunera, geschreven door pater Gerlacus van den Elsen (norbertijn van de abdij van Berne), dat gretig aftrek vindt onder de bedevaartgangers.
In 1954 wordt in Heeswijk de 1500-ste sterfdag van Cunera groots en onder grote belangstelling gevierd. Daarna gaat het snel bergafwaarts: de tijd van ‘het rijke Roomse leven’ is voorbij.