t/m de 14e eeuw
De eerste schriftelijke bronnen die melding maken van Cunera dateren uit de 11e eeuw:
- Cunera wordt genoemd in een handschrift dat afkomstig is uit Exeter (Engeland). Daarin komt een
litanie voor waarin allerlei heiligen worden aangeroepen. De lijst eindigt met allerlei (heilige)
maagden en daartussen staat sa Cuneræ vermeld. De naam van Cunera is trouwens bijzonder
want deze is niet Keltisch (of Germaans) van oorsprong.
- In de Vita Meinwerci (de levensbeschrijving van Meinwerk, bisschop van 1009 tot 1036 van Paderborn).
Het gaat hier om een geschil tussen Meinwerk en zijn moeder over tien boerderijen op de Laarseberg
bij Rhenen. Daar ontmoet Meinwerk enkele mannen en die willen getuigen ten voordele van zijn moeder.
Zij willen dit zweren op de relieken van Cunera. Het gebeurde is echter pas ruim een eeuw later
opgetekend. Het verhaal berust dus op mondelinge overlevering of oudere bronnen.
- De stelling van Van Iterson (in zijn proefschrift De Stad Rhenen uit 1960) dat de Cunerakerk
oorspronkelijk aan St Petrus gewijd zou zijn berust slechts op indirecte aanwijzingen die geen
enkele harde bewijsvoering aandragen. Waarschijnlijk is de Rhenense parochiekerk altijd al aan
Cunera gewijd geweest.
De verering van Cunera was voornamelijk een plaatselijke aangelegenheid totdat in 1400 door
toedoen van de naburige heer van Lienden de gehele stad in vlammen opgaat. De relieken
ontsnappen aan de vlammen en worden ingezet om inkomsten uit pelgrimages te verkrijgen om de
stad en kerk weer op te bouwen. De Duitse Orde die in Rhenen een filiaal (Commanderij) heeft en
die ook de pastoor voor de Cunerakerk aanstelde heeft waarschijnlijk een leidende rol gespeeld in
de opkomst van Rhenen als bedevaartsoord. De vroegste wonderen die vermeld worden in
Rhenense (gedrukte) uitgave over Cunera dateren pas uit de 14e eeuw. Deze mirakelen zijn
zorgvuldig gedocumenteerd en de pelgrims komen voornamelijk uit het bisdom Utrecht, het
hertogdom Gelre en het graafschap Holland. Ook komt het voor dat steden uit deze regio straffen
opleggen aan misdadigers in de vorm van een (boete)pelgrimage naar Rhenen.
- Cunera wordt genoemd in een handschrift dat afkomstig is uit Exeter (Engeland). Daarin komt een
litanie voor waarin allerlei heiligen worden aangeroepen. De lijst eindigt met allerlei (heilige)
maagden en daartussen staat sa Cuneræ vermeld. De naam van Cunera is trouwens bijzonder
want deze is niet Keltisch (of Germaans) van oorsprong.
- In de Vita Meinwerci (de levensbeschrijving van Meinwerk, bisschop van 1009 tot 1036 van Paderborn).
Het gaat hier om een geschil tussen Meinwerk en zijn moeder over tien boerderijen op de Laarseberg
bij Rhenen. Daar ontmoet Meinwerk enkele mannen en die willen getuigen ten voordele van zijn moeder.
Zij willen dit zweren op de relieken van Cunera. Het gebeurde is echter pas ruim een eeuw later
opgetekend. Het verhaal berust dus op mondelinge overlevering of oudere bronnen.
- De stelling van Van Iterson (in zijn proefschrift De Stad Rhenen uit 1960) dat de Cunerakerk
oorspronkelijk aan St Petrus gewijd zou zijn berust slechts op indirecte aanwijzingen die geen
enkele harde bewijsvoering aandragen. Waarschijnlijk is de Rhenense parochiekerk altijd al aan
Cunera gewijd geweest.
De verering van Cunera was voornamelijk een plaatselijke aangelegenheid totdat in 1400 door
toedoen van de naburige heer van Lienden de gehele stad in vlammen opgaat. De relieken
ontsnappen aan de vlammen en worden ingezet om inkomsten uit pelgrimages te verkrijgen om de
stad en kerk weer op te bouwen. De Duitse Orde die in Rhenen een filiaal (Commanderij) heeft en
die ook de pastoor voor de Cunerakerk aanstelde heeft waarschijnlijk een leidende rol gespeeld in
de opkomst van Rhenen als bedevaartsoord. De vroegste wonderen die vermeld worden in
Rhenense (gedrukte) uitgave over Cunera dateren pas uit de 14e eeuw. Deze mirakelen zijn
zorgvuldig gedocumenteerd en de pelgrims komen voornamelijk uit het bisdom Utrecht, het
hertogdom Gelre en het graafschap Holland. Ook komt het voor dat steden uit deze regio straffen
opleggen aan misdadigers in de vorm van een (boete)pelgrimage naar Rhenen.